Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Zij is een woudezelin, [62]gewend in de woestijn, naar den lust harer ziel [63]schept zij den wind, wie zou haar ontmoeting afkeren? [64]Allen, die haar zoeken, zullen niet moede worden, in haar [65]maand zullen zij haar vinden. 62. Hebreeuws, geleerd; dat is gewend, geoefend, ervaren, gelijk onder hfdst.13 vs.21,23, en hfdst.31 vs.18; Hos.10:11. De zin is, dat zij zo weinig in hare hittigheid te dwingen of te temmen is als een wilde woudezel. Zie Job 39:8. 63. Of, slokt den wind in. Vergelijk onder hfdst.14 vs.6. Dat is, verkwikt en verlustig zij zich bij alle gelegenheid, [die zij zelve zoekt en najaagt] in haar geestelijke hoererij, zijnde zo beschaamd hittig dat niemand haar weren of afslaan kan. Anders: schept zij den wind naar hare gelegenheid, wie zou haar afkeren? 64. De afgodendienaars, die met haar willen boeleren, behoeven geen grote moeite te doen, zij is licht te vinden. Vergelijk Ezech.16:33,34, en Ezech.23:40. 65. De nieuwe maan, of maanstonden, want zij heeft alle eerbaarheid uitgetrokken. Zie Lev.20:18. Sommigen verstaan dit van de afgoderij, die zij op alle nieuwe maanden bedreven.